cover van dwars door de storm

Fragment 1

Jacob is helemaal alleen buiten. En alles is vreemd in dit nieuwe kamp. Hij kan de zeewind die om de barakken blaast niet verstaan, en de geuren die hij om zich heen ruikt niet thuisbrengen. Schichtig zoekt hij zijn weg over het terrein. Daar, bij die ene boom, moet hij rechtsaf. En dan begint zijn hart te bonzen. Wat zit daar op die dikke tak? Een mannetje. Geen kabouter maar een gewone oude man, die alleen erg gekrompen is. Grootvader.

Jacob durft niet verder. Als grootvader uit de dood is teruggekeerd, betekent het dat iemand zijn rust verstoord heeft. En dan begrijpt Jacob het. Grootvader is meegereisd in de legerkisten, en nu is hij ontsnapt. Hij zit op een tak en kijkt met gele, boze ogen naar Jacob, alsof hij hem verwijt dat ze nu weer hier zijn beland, op dit kale veld ver van de bewoonde wereld.

‘Ik kan het ook niet helpen, opa,’ fluistert hij. En dan schiet grootvader vlak langs hem heen door de lucht, met een ijselijke schreeuw. Abel, denkt Jacob, red me! Maar de schelp ligt in zijn kamertje en Abel kan hem niet horen. Toch helpt het om aan zijn broer te denken, want als hij het mannetje nakijkt, dat klapwiekend wegvliegt, ziet hij dat het maar een uil is.